Veel te laat heb ik U lief gekregen, o schoonheid zo oud en toch zo nieuw. Veel te laat heb ik U lief gekregen. Binnen in mij was U en ik was buiten, en dáár zocht ik U. Lelijk als ik was, stortte ik mij op de mooie dingen die Gij gemaakt hebt. U was bij mij, maar ik was niet bij U! Die dingen hielden mij ver van U verwijderd; en toch zouden ze niet bestaan als ze niet in U bestonden. Toen hebt U geroepen en geschreeuwd en mijn hoofd doorbroken. Geschitterd en gestraald hebt U en mijn blindheid verjaagd. Een heerlijke geur hebt U verspreid; en diep ademde ik die in en nu snak ik naar U. Ik heb U geproefd en sindsdien dorst en honger ik naar U. U hebt mijn hart geraakt, en het is ontvlamd in verlangen naar Uw vrede.
Laat mij mezelf kennen, laat mij U kennen,
en niets begeren dan U alleen.
Laat mij mezelf haten en U beminnen
en alles doen om U alleen.
Laat mij kleiner worden en U groter,
en denken slechts aan U alleen.
Laat mij aan mijzelf sterven en leven in U,
en wat mij overkomt, aanvaarden van U.
Laat mij mezelf vervolgen en U navolgen
en altijd verlangen U te volgen.
Laat mij mezelf ontvluchten en vluchten tot U,
om zo door U beschermd te worden.
Laat mij mezelf vrezen en U vrezen,
om onder Uw geroepenen te zijn.
Laat mij mezelf wantrouwen en vertrouwen op U,
gehoorzamen wil ik omwille van U.
Laat mij aan niets gehecht zijn dan aan U
en arm zijn omwille van U.
Zie naar mij, opdat ik U beminne,
roep mij, opdat ik U aanschouwe
en U in eeuwigheid smake.
Adem in mij, o Heilige Geest
Dat mijn gedachten allemaal heilig zijn
Handel in mij, o Heilige Geest
Dat ook mijn werk heilig is…
Teken in mijn hart O Heilige Geest
Dat ik alleen hou van wat heilig is
Versterk me, o Heilige Geest
om alles wat heilig is te verdedigen
Waak over mij, o Heilige Geest
Dat ik altijd heilig mag zijn
Fluister het mij in, heilige Geest: ik zal het goede denken. Spoor me aan, heilige Geest: ik zal het goede doen. Verlok me, heilige Geest: ik zal het goede zoeken. Geef me kracht, heilige Geest: ik zal het goede vasthouden. Bescherm me, heilige Geest: ik zal het goede nooit verliezen.
Groot zijt Gij, Heer, en ten zeerste lovenswaardig! Groot is uw macht en uw wijsheid heeft geen getal. (Ps. 47,1; 95,4; 144,3) En loven wil u een mens, een deel van uw schepping, ja een mens, die zijn sterfelijkheid met zich omdraagt, die met zich omdraagt het bewijs van zijn zonde en het bewijs, dat gij de hovaardigen weerstaat. (1 Petr. 5,5; Jak. 4,6) En toch wil hij u loven, die mens, een deel van uw schepping. Gij zet hem aan om er vrede in te vinden u te loven, want gij hebt ons gemaakt naar u, en rusteloos blijft ons hart totdat het zijn rust vindt in u. (...)
Belijdenissen I,1,1
Wie zal mij geven dat ik in u mijn rust mag vinden? Wie zal mij geven dat gij in mijn hart komt en het dronken maakt, zodat ik mijn kwaad vergeet en mijn ene goed omhels, u? Wat zijt gij voor mij? Erbarm u, dat ik woorden mag vinden. Wat ben ikzelf voor u, dat gij beveelt door mij bemind te worden en, als ik dat niet doe, vertoornd op mij wordt en mij dreigt met nameloos ongeluk? Is mijn ongeluk dan gering, wanneer ik u alleen maar niet bemin? Laat mij er niet aan denken! Bij uw barmhartigheden, Heer mijn God, zeg mij, wat gij voor mij zijt. Zeg tot mijn ziel: Ik ben uw heil. (Ps. 34,3) Zeg het zo, dat ik het hoor. Zie, de oren van mijn ziel zijn naar u toegewend, Heer; open ze en zeg tot mijn ziel: Ik ben uw heil. Ik zal die stemklank nalopen en ik zal u grijpen. Verberg mij niet uw aangezicht! Zal ik ervan sterven? Ik wil sterven, als ik het maar mag zien!
Belijdenissen I,5,5
Verhoor, Heer, mijn gebed (Ps. 60,2): laat mijn ziel niet moe worden onder uw leertucht en laat mij niet moe worden in het belijden van uw barmhartigheden, waardoor gij mij onttrokken hebt aan al mijn zondige wegen: zo zult gij zoet voor mij worden, boven al de verleidingen die ik naliep, en zo zal ik u met alle kracht beminnen en met hart en ziel uw hand omvatten; en gij zult mij aan alle bekoring ontrukken, tot aan het einde toe. Gij immers, Heer, zijt mijn koning en mijn God (Ps.17,30; 5,3; 43,5); aan u moet alles dienstbaar zijn wat ik als jongen aan nuttigs heb geleerd; u moet mijn spreken dienstbaar zijn, mijn schrijven, mijn lezen en mijn rekenen, want terwijl ik ijdele dingen leerde, waart gij bezig mij te onderwijzen en gij hebt mij de zonden vergeven, die ik door mijn behagen in die ijdelheden bedreef. Ik heb daarbij namelijk veel woorden geleerd die nuttig kunnen zijn: deze kunnen overigens ook geleerd worden door dingen die niet ijdel zijn, en dat is voor de jeugd de veilige weg, die zij zou moeten bewandelen.
Belijdenissen
Gij had ons hart met uw liefde doorschoten en wij droegen uw woorden met ons mee, als pijlen door ons binnenste geboord; en de voorbeelden van uw dienaren - van zwart fonkellicht en van dood levend gemaakt door u - waren samen getast in de boezem van ons overdenken en zij verbrandden en verteerden, om ons niet meer naar omlaag te laten glijden, onze drukkende loomheid en zetten ons in lichter laaie, zodat iedere ademtocht van tegenspraak, die van de arglistige tong zou komen, ons feller zou doen vlammen en ons niet uit zou kunnen doven. (...)
Belijdenissen
Moge ik u kennen, u die mij kent, moge ik u kennen zoals ik ook gekend ben. (1 Kor. 13,12) Kracht van mijn ziel, treed haar binnen en zet haar naar uw hand, om haar te hebben en te bezitten zonder vlek of rimpel. (Ef. 5,27) Dat is wat ik hoop, daarom spreek ik, en van die hoop komt mijn vreugde, zo vaak ik terecht verheugd ben; wat echter dit leven verder nog biedt, verdient te minder tranen, naarmate er meer, te meer tranen, naarmate er minder om geschreid wordt. Inderdaad, gij hebt de waarheid liefgehad (Ps. 51,8), want wie de waarheid doet (Ps. 51,8), hij komt tot het licht.(Joh. 3,21) Ik wens haar te doen, de waarheid, met mijn hart ten overstaan van u door mijn belijdenis, met mijn pen ten overstaan van de velen die er getuigen van zullen zijn.
Belijdenissen
Maar wat heb ik lief, wanneer ik u liefheb? Geen schoonheid van een lichaam, geen luister van de tijd, geen lichtglans die mijn aardse logen lief is, geen heerlijke melodieën van gevarieerd gezang, geen aangename geur van bloemen, reukwerken en specerijen, geen manna en geen honing, geen ledematen die welgevallig zijn aan de omhelzingen van het vlees: deze dingen zijn het niet die ik liefheb, wanneer ik mijn God liefheb. En niettemin heb ik zo iets als een licht lief, zo iets als een -70- stemgeluid, zo iets als een geur, zo iets als een spijs en zoiets als een omhelzing, wanneer ik mijn God liefheb, die licht is en stemgeluid en geur en spijs en omhelzing van mijn innerlijke mens, daar waar voor mijn ziel die lichtglans fonkelt, die door geen plaats bevat wordt, daar waar die klank weerklinkt, die door geen tijd wordt weggerukt, daar waar die geur hangt, die door geen wind verstrooid wordt, daar waar die smaak bestaat, die door geen gretig eten wordt verminderd, daar waar die omhelzing wordt gegeven, die door geen verzadiging losraakt. Dat is het wat ik liefheb, wanneer ik mijn God liefheb.
Belijdenissen
Ik dank u, o Heer, mijn vreugde en mijn glorie, mijn hoop en mijn God. Ik dank u voor uw geschenken aan mij. Houd ze voor mij ongedeerd; zij zullen mij vormen en ik zal bij U zijn, want uw wezen is uw leven.
Belijdenissen I, 20
O God, mijn Vader, ik zoek U en doe geen uitspraken over u. Help mij en leid mij. Maar hoe zoek ik U, o Heer? Want als ik U zoek, mijn God, zoek ik geluk. Laat mij U daarom zoeken, zodat mijn ziel mag leven; Zoals mijn lichaam leeft door mijn ziel, zo leeft mijn ziel door U.
Belijdenissen XI, 17