De familiale achtergrond van Augustinus
Meer dan zestien eeuwen liggen er tussen ons en Augustinus. Hij was geboren op 13 november 354 in Tagaste, dat wij nu kennen als Souk-Ahras in Algerije. Tagaste maakte deel uit van de provincie Numidië in Noord-Afrika, dat zelf weer een provincie was van het grote Romeinse Rijk. Beide feiten hebben hun betekenis: want al was Augustinus' culturele opvoeding Romeins, hijzelf ging toch groot op zijn Afrikaanse wortels. Aan een Noord-Afrikaan die spotte met de Punische namen van sommige martelaren, antwoordde hij dat die briefschrijver eraan moest denken "dat hij een Afrikaan was die schreef voor Afrikanen, en dat zij beiden in Afrika leefden".
Gezin
Over niemand uit de oudheid hebben wij meer informatie dan over Augustinus. In tegenstelling tot veel andere kerkleiders, behoorden zijn ouders niet tot de hogere stand; hij spreekt van zijn "arme ouders". Zijn vader Patricius was een kleine landeigenaar, lid van de gemeenteraad, die grote offers moest brengen om zijn zoon, die een veelbelovende leerling was op school, een klassieke opleiding te laten volgen. Toch was zo'n hogere opleiding de toegang tot een politieke loopbaan. Zijn vader was niet in staat zijn verdere studie buiten Tagaste te bekostigen. Gelukkig vonden zij in hun dorp de rijke Volusianus bereid om de mecenas te worden van de jeugdige Augustinus.
Patricius was een heiden. Hij was mild, maar ook heetgebakerd en niet altijd trouw aan zijn vrouw; maar hij sloeg zijn vrouw niet, en dat was al iets bijzonders in die tijd. Kort voor hij stierf, liet hij zich dopen op aandringen van zijn vrouw. Augustinus' vader speelt nagenoeg geen rol in zijn geschriften. Is dat omdat zijn vader stierf terwijl Augustinus nog maar zestien of zeventien jaar was, of omdat hij geen christen was?
In tegenstelling tot zijn vader speelt zijn moeder, Monnica, een heel belangrijke rol in het leven en de werken van Augustinus. Ze was opgegroeid in een christelijk gezin en een vrouw met een grote innerlijke kracht: geduldig, vastberaden, waardig, boven roddelpraat staande, vredestichtster in haar omgeving. Haar relatie met haar man was verre van slaafs; zij kon wachten zonder een uitdagend woord te zeggen totdat Patricius' woede over was. Dan legde zij hem rustig uit dat zij gelijk had. Augustinus vertelt ons dat "zij ervan hield haar zoon bij zich te hebben, zoals dat het geval is bij moeders, maar zij wilde het veel sterker dan de meeste moeders". Als kind hoorde hij haar spreken over het eeuwige leven dat Jezus Christus ons beloofde. Zoals hij later toegaf, zijn kinderlijk hart had tegelijk met haar moedermelk de naam van Christus in zich opgenomen en bewaarde altijd een herinnering daaraan.
Haar vastberadenheid bleek toen zij haar zoon de toegang tot haar huis weigerde nadat hij zich aangesloten had bij de manicheeërs. Haar levenswens was de bekering van haar kind: "Mijn moeder, uw trouwe dienares, weende bij U voor mij meer dan moeders hun dode kinderen bewenen". Om die reden bezocht zij een bisschop en drong erop aan dat hij een gesprek zou hebben met haar zoon. Korzelig antwoordde de bisschop: "Ga weg; een zoon van zoveel tranen kan niet verloren gaan".
Toen Augustinus op achtentwintigjarige leeftijd 's nachts het zeilschip nam van Afrika naar Rome, schrijft hij in zijn Belijdenissen: "Ik heb geen woorden om haar liefde voor mij te beschrijven en met hoeveel meer angst zij nu geboortepijn leed voor mijn geestelijk heil dan toen zij mij fysisch baarde. Ik zie niet hoe zij had kunnen genezen als mijn dood in de zonde het binnenste van haar liefde doorboord zou hebben".
Van de overige familieleden van Augustinus weten we niet veel. We weten alleen dat hij minstens één broer had, Navigius, en een zuster wier naam we niet kennen, en die later als weduwe aan het hoofd stond van een religieuze gemeenschap.
Augustinus’ karakter
Intellect en hart
De jonge Augustinus beschrijft zichzelf als volgt: "Ik leefde en dacht en zorgde voor mijn zelfbehoud. Een innerlijk instinct zei me te zorgen voor de integriteit van mijn zintuigen, en zelfs in mijn kleine gedachten over kleine dingen verheugde ik mij om de waarheid. Ik haatte het bedrogen te worden, ik ontwikkelde mijn geheugen, de manier om mij uit te drukken kreeg vorm, vriendschap boeide mij. Ik vluchtte pijn, gemeenheid en onwetendheid. Ieder van deze kwaliteiten is een gave van mijn God; ik heb ze mijzelf niet gegeven. Het zijn goede kwaliteiten, en hun geheel ben ikzelf". In zijn leven vinden we deze eigenschappen terug.
Hij was heel gevoelig, emotioneel en gepassioneerd. Al was hij een intellectueel, men vindt in hem geen droge, rationele afstandelijkheid. Al hield hij van zelfbeheersing, we vinden geen spoor van overdreven gestrengheid. Ook al beklemtoonde hij steeds de relativiteit van de geschapen dingen, hij ontkent nooit de rijkdom van het bestaan of de pracht van de wereld. Altijd gaan intellect en hart samen. Daarom behoren liefde, gemeenschap en vriendschap tot de kern van zijn leven en denken. Een oppervlakkige lezing van de Belijdenissen zou de indruk kunnen wekken dat Augustinus een in zichzelf gekeerd man was, altijd bezig met zelf-analyse. Integendeel, men is verbaasd te zien dat deze man nagenoeg nooit alleen was. Hij geeft zelf toe dat hij niet gelukkig kon zijn zonder vrienden. Een vriendschap kon hem de helft van zijn ziel kosten, maar het was ook door vriendschap dat zijn wonden konden genezen. Hij moet iets gehad hebben van de aangeboren zin van de Afrikanen voor solidariteit.
Passie voor de Waarheid
"Alleen de waarheid behaalt de overwinning, maar de overwinning van de waarheid is liefde" (Preek 385,1). De passie voor de waarheid maakte Augustinus een vasthoudende gesprekspartner die zijn inzicht niet vlug opgaf. Maar buiten de vele debatten die hij voerde, legde hij een grote bescheidenheid aan de dag. Op hoge ouderdom verbeterde hij zijn geschriften en verklaarde: "Ik wil niet dat iemand al mijn meningen aanvaardt en mij blind volgt, behalve dan op die punten waar de lezer zelf tot de overtuiging gekomen is dat ik het niet verkeerd voor had. Niet eens ikzelf ben mijzelf gevolgd in alle opzichten. Ik heb boeken geschreven terwijl ik voortdurend vooruitgang maakte. Maar ik ben niet bij de volmaaktheid begonnen en beweren dat ik nu, op mijn oude dag, volmaakt en zonder enige dwaling schrijf zou eerder getuigen van verwaandheid dan van waarheidsliefde".
In een brief aan een meisje met de mooie naam Florentina schreef hij: "Je mag niet denken dat je bij mij een antwoord gaat vinden op al je vragen en op alles wat je zou willen weten. Ik heb mij immers niet aangeboden als een volmaakt leraar die alles weet, maar als een man die op zoek is naar licht tezamen met hen aan wie hij volgens zijn roeping licht moet schenken. Denk aan het gevaar waarin wij verkeren, wij van wie men verwacht dat wij niet alleen leraars zijn, maar zelfs leraars van goddelijke zaken, ook al zijn wij simpele menselijke wezens".
De evolutie van de jonge Augustinus
Na zijn lagere opleiding te Tagaste ging Augustinus voor middelbaar onderwijs naar Madauros, een meer intellectueel centrum dan Tagaste. Toen hij zestien jaar was, keerde hij terug naar Tagaste en bleef een jaar thuis om zijn vader de gelegenheid te geven geld bijeen te brengen voor zijn hoger onderwijs in Carthago. Het was een jaar van leeglopen: "De doornen van de wellust groeiden mij boven het hoofd en er was geen hand om hen uit te rukken". Met de hulp van zijn mecenas, Volusianus, ging hij in 370 naar Carthago om retorica te studeren, de hoogste graad van de toenmalige cultuur, die toegang gaf naar de schitterendste politieke loopbaan. Als metropool van Afrika en de grootste stad van het Westen na Rome was Carthago ook een smeltkroes van ongeoorloofde liefdes. Omdat Augustinus naar liefde verlangde, zocht hij een voorwerp voor zijn liefde: "Ik was verliefd op de liefde. Het was mijn verlangen te beminnen en bemind te worden, vooral wanneer ik kon genieten van het lichaam van de persoon die mij beminde". Hij ging een relatie aan met een concubine van lagere stand, aan wie hij trouw bleef in een verbond dat ongeveer veertien jaar duurde. Nooit evenwel vermeldt hij haar naam. Zij kregen een zoontje, Adeodatus (= een gave van God), dat jong stierf op achttienjarige leeftijd. Augustinus' relatie met zijn concubine was wel wettelijk erkend, maar slechts als een soort tweede-klas huwelijk.
Het was ook in Carthago dat Augustinus op negentienjarige leeftijd zijn filosofische roeping ontdekte. Hij las een werk van Cicero dat de liefde voor de wijsheid propageerde. Het zoeken naar waarheid en wijsheid is hem heel zijn leven blijven inspireren. Maar wat hij miste bij de filosofen was de naam van Christus. Daarom begon hij de heilige Schrift te lezen, maar de stijl ervan stootte hem af. Veel later, toen hij een monnik en christelijk filosoof was, ging zijn jeugdideaal van overgave aan de wijsheid in vervulling.
Aanhanger van het Manicheïsme
Nog in Carthago sloot Augustinus zich aan bij de manicheeërs als "toehoorder". Waarom hij zich daartoe aangetrokken voelde, had verschillende redenen. Het manicheïsme pretendeerde een rationele godsdienst te zijn die inzicht gaf en geen geloof eiste zoals de katholieke kerk. De manicheïstische kritiek van het Oude Testament kwam tegemoet aan Augustinus' afkeer van sommige passages daarin. In hun liturgie gebruikten de manicheeërs de namen van God, Jezus Christus en de heilige Geest; er was dus een zekere verwantschap met het christendom. Zij beweerden ook een antwoord te hebben op het probleem van het kwaad, een probleem dat de jonge Augustinus erg kwelde. Zij beleden twee eeuwige, maar aan elkaar tegengestelde, princiepen: goed en kwaad, licht en duisternis die altijd in strijd met elkaar waren.
In hemzelf voelde Augustinus sterk de spanning tussen goed en kwaad, tussen zuiverheid en zonde, die hem schuldgevoelens bezorgde. Innerlijke onvrede en onrust leidde hem tot het manicheïsme dat hem tot op zekere hoogte ook bevrijdde van zijn schuldgevoelens: "Ik dacht toen dat wij het niet zijn die zondigen, maar een of andere vreemde natuur in ons. Het streelde mijn trots vrij te zijn van schuld en wanneer ik iets slechts gedaan had, dat ik niet aan U hoefde te vragen om mijn ziel te helen, omdat zij tegen U gezondigd had. Ik hield ervan mijzelf te verontschuldigen en een onbekende macht die in mij was te beschuldigen, maar niet mijzelf". Gedurende tien jaren bleef Augustinus een manicheeër, ook al verkoelde zijn enthousiasme voor het manicheïsme steeds meer.
Professor van retorica in Italië
Rond 374 keerde Augustinus terug naar Tagaste om er grammatica te onderwijzen, maar niet voor lang. Spoedig vertrok hij weer naar Carthago nu als leraar in retorica. De houding van de Carthaagse studenten was beneden alle peil, ongedisciplineerd en vol vandalenstreken. Daarom besliste hij naar Rome te gaan, want mensen die het konden weten, verzekerden hem dat die dingen daar niet voorkwamen. Zijn moeder was er erg op tegen, maar de ambitie van haar zoon was sterker. In Rome sloot Augustinus zich aan bij de lokale manicheïstische gemeenschap. Hij gaf les maar stelde vast dat de Romeinse studenten hun professoren niet betaalden ondanks al hun beloften. Milaan liet Rome weten dat men een professor van retorica zocht. Met de hulp van zijn manicheïstische vrienden kreeg Augustinus in 384 die post. Op dat moment was Milaan de keizerlijke residentie en de stad waar Ambrosius bisschop was. Augustinus kon niet voorzien dat Milaan ook het einde van zijn professoraat zou zijn. Hij zag af van iedere politieke loopbaan en bekeerde er zich tot het christendom.
Augustinus’ bekering
Scheiding van zijn vrouw
Monnica had ervoor gezorgd dat Augustinus als pasgeboren baby getekend was met het kruisteken en wat zout had ontvangen; daardoor was hij als catechumeen verbonden met de katholieke kerk. Vele christelijke ouders stelden het doopsel van hun kinderen uit vanwege de strengheid om vergiffenis te krijgen van ernstige zonden na het doopsel. Velen werden maar gedoopt op hun sterfbed. Twee redenen weerhielden er Augustinus van zich te laten dopen, een van morele aard en een van intellectuele aard. Nu was het zaak deze obstakels uit de weg te ruimen. Onder druk van zijn moeder die voor haar zoon een eerste-klas huwelijk wenste, kwam er een einde aan de relatie met zijn vrouw. Monnica vond voor hem een andere vrouw, een meisje van slechts tien jaar dat nog twee jaar moest wachten om te kunnen trouwen. Augustinus' gevoelens waren anders. Hij had zijn vrouw echt liefgehad en de scheiding sloeg ernstige wonden: "Mijn hart dat ten diepste aan haar gehecht was, was opengereten en gewond, en er drupte bloed uit. Zij keerde naar Afrika terug met de belofte dat zij nooit een andere man zou kennen". Augustinus was ongelukkig en voelde zich niet in staat haar voorbeeld na te volgen. Daarom koos hij een andere concubine. Maar dat gaf hem geen verlichting zoals hijzelf bekent: "De wonde toegebracht door de scheiding van mijn eerste vrouw, was niet genezen. Na ontstoken te zijn en hevige pijn, etterde de wonde. De pijn maakte mij als het ware ongevoelig, maar ook wanhopig". Voor Augustinus hield bekering meer in dan een eerzaam huwelijk; zij leidde tot een ascetisch monastiek ideaal.
Van rede naar geloof
Augustinus' intellectuele moeilijkheden waren gecompliceerder. Lange tijd beschouwde hij het katholieke geloof goed voor eenvoudige zielen zoals die van Monnica. Hij stelde daarentegen al zijn vertrouwen in de macht van de rede; hij verlangde begrip en inzicht op eigen kracht. Hij was een rationalist in de volle zin van het woord. De manicheeërs beloofden hem inzicht in de levensmysteries zonder dat er geloof nodig was. Geloof maakten zij belachelijk. Ten onrechte volgens Augustinus, want ze bevalen hem in hun vele mythen te geloven: "Ik kreeg het bevel in Mani te geloven". Dat was genoeg om Augustinus' rationalisme te ondermijnen. Daarom gaf hij ook zijn voorkeur aan het katholieke geloof want de kerk was oprechter door geloof te vragen in zaken die niet bewezen konden worden. Zo ontdekte hij ook de enorme rol die geloof speelde in het dagelijks leven: hoeveel dingen hij geloofde die hijzelf niet gezien had, gebeurtenissen waarbij hij niet aanwezig was, voorvallen uit de wereldgeschiedenis, feiten aangaande plaatsen en steden die hij nooit bezocht had, dingen die hij aannam op gezag van vrienden, van doktoren of andere mensen. Daaruit trok hij de conclusie: als wij niets geloven van wat ons gezegd is, zouden we nooit van zijn leven tot actie overgaan.
Nadat hij zijn geloof in het manicheïsme verloren had, verviel hij in een korte crisis van scepticisme want hij wanhoopte zelfs aan de mogelijkheid om de waarheid te vinden. Is niet ieder ding onderhevig aan twijfel? Ligt begrijpen van de waarheid niet buiten het menselijke vermogen? Deze crisis bereidde eveneens de grond voor Augustinus' bekering.
Invloed van Ambrosius
Veel personen droegen bij tot Augustinus' bekering, maar vooral de bisschop van Milaan, Ambrosius. Zijn invloed gebeurde niet door persoonlijk contact, maar eerder door zijn preken, waardoor Augustinus ontdekte hoeveel het christelijk geloof verschilde van wat hij zich voorgesteld had. Hij leerde Augustinus hoe bijbelteksten geïnterpreteerd dienden te worden en leidde hem binnen in geheel nieuwe ideeën: "Ik stelde herhaaldelijk vast in de preken van onze bisschop ... dat wanneer wij denken over God en de ziel ( iets dat in de wereld het dichtst bij God staat), onze gedachten niet mogen blijven hangen bij een of andere lichamelijke zaak". De lezing van de boeken van neoplatonische filosofen gaf hem een dieper inzicht in de wereld van de geest, en gaf hem bovendien een antwoord op het kwellende probleem van het kwaad. Vrienden vertelden hem verhalen over beroemde bekeerlingen die het christendom als levensstijl gekozen hadden.
Neem en Lees
Zo kwam Augustinus tot de welbekende persoonlijke crisis in de tuin van zijn huis in Milaan. Daar hoorde hij een gezang uit een naburig huis, als van een jongen of een meisje dat steeds maar herhaalde : "Neem en lees, neem en lees". Hij interpreteerde die woorden als een bevel voor hemzelf, opende de bijbel en las de eerste de beste passage: "Niet in braspartijen en drinkgelagen, niet in ontucht en losbandigheid, niet in twist en nijd, maar bekleed u met de Heer Jezus Christus en vertroetel het vlees niet langer met zondige begeerten" (Rom. 13,13-14). Het was geen toeval dat een tekst van de grote bekeerling, Paulus, tot de kern van Augustinus' bekeringsverhaal behoorde. Gedurende heel Augustinus' leven was de invloed van Paulus heel groot, en zijn latere theologie en spiritualiteit vertoonde een sterke verwantschap met Paulus, zoals de verhouding tussen wet en genade, de gevolgen van de oorsprongszonde, de visie op Adam en Christus, het thema van het Lichaam van Christus.
Na de vakantie van 386 gaf Augustinus zijn professoraat op, en trok zich terug op het platteland in Cassiciacum om te studeren, te schrijven en zich voor te bereiden op het doopsel. Op de vigilie van Pasen 387 doopte Ambrosius hem tezamen met zijn zoon Adeodatus en zijn vriend Alypius. Augustinus had de sprong gewaagd: "Waarom wil je vertrouwen op jezelf? Om jezelf onbetrouwbaar te vinden? Werp jezelf in zijn armen; wees niet bang. Hij zal zichzelf niet terugtrekken zodat je valt. Maak de sprong zonder angst; Hij zal je opvangen en genezen".
Terugkeer naar Afrika: Monnik - Priester - Bisschop
Dienaar van God: Monnik
Kort na zijn doop besloot Augustinus naar Noord-Afrika terug te keren. Deze beslissing hield ook een opgeven van iedere wereldlijke carrière in. In de havenstad van Rome, Ostia, werd Monnica ziek en stierf. Haar dood betekende een jaar vertraging in de terugkeer naar Noord-Afrika. In 388 kwam Augustinus in Tagaste aan, tezamen met zijn zoon en een groepje vrienden. Daar betrokken zij als dienaren van God het landgoed van de overleden ouders van Augustinus. Hij verkocht een deel van zijn bezit en begon een soort kloostergemeenschap met de groep gelijkgezinden rond hem. Zij namen de levensstijl van een klooster aan onder Augustinus als geestelijke leider. Augustinus' ideaal was sinds geruime tijd: een teruggetrokken leven, studie, beschouwing, meditatie en gebed. Deze gelukkige periode van rust duurde niet langer dan ongeveer drie jaar. In de oudheid was het monastieke leven wezenlijk een lekenbeweging; een monnik vermeed de eer en de taak van priester. Zo was ook Augustinus op zijn hoede toen hij naar Hippo ging om een kandidaat voor zijn gemeenschap te bezoeken. Hij wist dat de bisschopszetel in Hippo niet vacant was; dus was hij gerust. Maar hij vergiste zich; zijn reis naar Hippo had een heel andere afloop dan hij zich voorgesteld had.
Priester, bisschop, monnik
De bisschop van Hippo, Valerius, was een Griek die maar moeilijk Latijn sprak. Hij had een priester nodig die hem bijstond en hem later kon opvolgen. Valerius had zijn gelovigen op de hoogte gebracht van zijn wensen. Toen Augustinus de kerk binnenkwam begon het volk te roepen en te eisen dat hij hun priester zou worden. Tegen zijn wil grepen ze hem vast en brachten hem naar Valerius om hem te wijden. Zo'n gedwongen wijdingen waren geen uitzondering in het laatromeinse Rijk. Roeping tot een kerkelijk ambt was in vroegere tijden niet zozeer een zaak van de wil van een individu, maar eerder de uitdrukking van de wensen van de gemeenschap. Bovendien was Valerius Augustinus' voorstel heel genegen om in Hippo een klooster te stichten zoals dat in Tagaste. Hij stelde daartoe een stuk van het kerkdomein ter beschikking. In 395 schreef Valerius geheime brieven naar de primaat in Carthago om Augustinus tot zijn coadjutor te wijden. Een jaar later stierf Valerius en Augustinus werd bisschop van de zeehaven, Hippo Regius.
Al deze gebeurtenissen brachten ernstige veranderingen in Augustinus' leven teweeg. Ook al moest hij vele van zijn dromen opgeven, hij pakte zijn nieuwe taak met overgave aan; hij was zich bewust van zijn verantwoordelijkheid en van de last op zijn schouders. Toch wilde hij ook als bisschop in een religieuze gemeenschap leven. Hij verhuisde van het lekenklooster te Hippo naar de woning van de bisschop waar hij een klooster voor clerici stichtte. Hij nam zoveel mogelijk deel aan het gemeenschapsleven van zijn monniken. Dit klooster voor clerici kreeg grote bekendheid omdat het een kweekschool was voor geleerde en bekwame bisschoppen voor heel Noord-Afrika. Nagenoeg veertig jaar lang bleef Augustinus de grote drijfkracht voor de kerk in Noord-Afrika.
De plichten van een bisschop
Het primaatschap van de Bijbel
Als bisschop leidde Augustinus een heel druk leven. Al zijn tijd werd in beslag genomen door preken, onderricht, catechese, synoden, publieke discussies, en reizen door heel Noord-Afrika. Keizer Constantijn had bovendien de bisschoppen aangesteld als lokale rechters. Elke voormiddag had Augustinus te luisteren naar rechtsgedingen: erfeniskwesties, voogdijzaken, eigendomsbetwistingen, grensgeschillen enzovoort, allemaal dingen waarvan hij niet hield. In feite was hij een man van studie en contemplatie die heel veel schreef. Zijn werken beslaan ongeveer 12.000 bladzijden in moderne druk: 113 boeken, 247 brieven en meer dan 500 preken. Hoe kon hij al die activiteiten aan? Hijzelf geeft min of meer het antwoord door te verklaren dat hij vooral 's nachts schreef. Dan dicteerde hij zijn werken aan stenografen.
Zijn vriend en levensbeschrijver, Possidius, vertelt ons dat hij na het afhandelen van tijdelijke en vervelende zaken zijn geest richtte op het overwegen van de heilige Schrift. Het belang van de bijbel in zijn geschriften kan niet genoeg benadrukt worden. Hij kende de bijbel van buiten, hij was voor hem het verhevenste punt van alle waarheid, de bron van alle onderricht, het centrum van alle cultureel en geestelijk leven. Zijn theologie was bijbels in de volle zin van het woord. Zijn groot verlangen was dat door zijn stem het woord van God zou gehoord worden. Het is kenmerkend dat bijna alles wat hij schreef op aanvraag van anderen gebeurde. Er zijn maar heel weinig boeken die niet ontstaan zijn door externe omstandigheden. We willen een ruwe classificatie van zijn werken geven.
Anti-Manicheïstische Geschriften
Augustinus beschouwde het als zijn eerste plicht zich toe te leggen op de bekering van zijn vroegere vrienden, de manicheeërs. Wat hij als de waarheid had beschouwd, zag hij nu als een dwaling. Hijzelf was verantwoordelijk geweest voor het feit dat de groep rond hem overgegaan was naar de religie van Mani. Nu probeerde hij hen zoveel mogelijk terug te winnen voor het christendom. Daarom waren zijn eerste geschriften vooral een weerlegging van het manicheïsme.
Anti-Donatistische Geschriften
Zodra Augustinus een ambt binnen de kerk bekleedde, zag hij zich gedwongen zich bezig te houden met de droevige situatie van de gespletenheid van de Noord-Afrikaanse kerk ten gevolge van het donatistische schisma. Eenheid tussen christenen werd een belangrijk punt van zijn programma. Iedere plaats had een donatistische en een katholieke kerk, ieder diocees een donatistische en een katholieke bisschop, in totaal ongeveer 300 bisschoppen aan iedere kant. Allen één in Christus was een fictie.
De donatisten maakten er aanspraak op de enige zuivere kerk te zijn; de katholieken waren verraders van de zuiverheid van de christelijke wet. Om te meten hoe pijnlijk de scheuring was, moet men bedenken dat de donatisten dezelfde heilige Schrift, hetzelfde geloof, dezelfde sacramenten, dezelfde liturgie hadden als de katholieken. Alleen haat verdeelde de christenen in Noord-Afrika en het conflict ontaardde vaak in een burgeroorlog. Heel energiek wijdde Augustinus zich aan zijn taak vrede en eenheid te herstellen, maar daarin is hij nooit volledig geslaagd. Zelfs de grote conferentie in 411 te Carthago onder het voorzitterschap van de zeer gewetensvolle keizerlijke legaat, Marcellinus, betekende geen totale verzoening. Twee jaar later werd Marcellinus zelf in Carthago terechtgesteld in nooit opgehelderde omstandigheden. Deze moord betekende een zware slag voor Augustinus. Het was een van de redenen waarom hij al zijn enthousiasme voor een samengaan van het Romeinse Rijk met de katholieke kerk verloor.
Anti-Pelagiaanse Geschriften
Na de veroordeling van het donatisme in 411 had Augustinus gehoopt wat rust te vinden. Maar hij geraakte opnieuw betrokken in een controverse, nu met het pelagianisme. Pelagius was een dienaar van God, de inspirator van een radicaal en ascetisch christelijk leven, die hoog in aanzien stond bij de Romeinse aristocratie. Hij legde veel nadruk op de vrije wil en de inspanningen van de mens als deze de christelijke volmaaktheid wenste te bereiken. Omdat volmaaktheid binnen het vermogen van de mens ligt, is ze ook een verplichting. Het lag dus voor de hand dat Pelagius geschandaliseerd was door een uitspraak van Augustinus in zijn Belijdenissen over God: "Beveel wat Gij wilt, maar geef wat Gij beveelt". Pelagius beschouwde dit als lafheid en laksheid. Pelagius' opvatting stond in tegenstelling tot Augustinus' ervaring als bekeerling. Pelagius ontkende de rol van Gods genade niet, maar beschouwde die eerder als een hulp van buitenaf.
Zoals Paulus was Augustinus ervan overtuigd dat Gods genade van binnen de wil moet versterken; alle goede dingen die wij doen zijn gaven van de goddelijke genade. Hij meende dat de pelagiaanse eis van een kerk zonder smet of rimpel de herhaling was van de donatistische aanmatiging van een reine kerk. Augustinus zag de verhouding tussen genade en vrijheid veel complexer. Vrijheid is geen statisch gegeven, maar ze is steeds in wording. Van nature is onze vrijheid beperkt; bijgevolg moet ook onze vrijheid bevrijd worden. Augustinus geloofde in het bestaan van een oerzonde die een collectieve schuld veroorzaakte; de mensheid is als geheel verantwoordelijk voor het kwaad in de wereld.
Natuurlijk hoeft men het niet op alle punten eens te zijn met Augustinus, zoals bijvoorbeeld over het ongelukkige lot van ongedoopte kinderen, over de wijze van overdracht van een oerschuld enzovoort, maar zijn opvatting van een oerzonde kan men ook niet zomaar terzijde schuiven. Daarvoor is de realiteit te hard.
Augustinus' laatste werk, dat onvoltooid bleef, was gericht tegen de pelagiaan, Julianus van Eclanum, de zoon van een Italiaanse bisschop met wie Augustinus bevriend was. Julianus was de meest bekwame tegenstander die Augustinus ooit ontmoet had; hij was veel jonger dan Augustinus en de controverse was een dramatische en pijnlijke ervaring, waarbij de standpunten zich nog verhardden.
Noord-Afrika in Augustinus' Tijd
Rijk en arm
Om Augustinus' werk als bisschop te verstaan, is het nodig iets te weten over de situatie van het land in die tijd. Vanouds was Noord-Afrika de graanschuur van het Romeinse Rijk. Het land was rijk en welvarend, vooral dankzij de kustvlakte die veel graan voortbracht, en meer landinwaarts de heuvels met een grote olie-productie. Olie en graan vormden ook de basis voor de export. Terwijl de macht en rijkdom van het hele Rijk zienderogen achteruitgingen, hield Noord-Afrika tamelijk lang stand. Toch groeide er geleidelijk aan een grote economische ongelijkheid, die ernstige sociale spanningen veroorzaakte. Alleen een minderheid profiteerde van de rijkdom van het land en van het werk van de arbeiders. En zoals altijd en overal: de zwaksten waren de slachtoffers. Al bij al echter was Hippo in Augustinus' tijd een welvarende stad.
Verval van het Romeinse Rijk
Augustinus' leven speelde zich af tegen de achtergrond van het verval van het Rijk. Een teken daarvan was het verdwijnen van de Romeinse instelling van een "verdediger van de rechten der armen". De Afrikaanse bisschoppen vroegen de wederinvoering van dit ambt, maar zonder succes. Verschillende invasies door andere volkeren ondermijnden Italië zowel in politiek opzicht als wat betreft de levensstandaard. In 410 viel het versterkte Rome in handen van de Visigoten onder Alaric. Vele Romeinen vluchtten naar Noord-Afrika. Naar aanleiding van de plundering van Rome schreef Augustinus een van zijn belangrijkste boeken, De stad van God, waarin hij twee thema's samenbracht: dat van de teloorgang van aardse beschavingen en dat van de eeuwige bestemming van de mensheid.
De betreurenswaardige situatie in de rest van het Rijk kon Noord-Afrika niet onberoerd laten. Onlangs ontdekte brieven van Augustinus geven ons een scherp beeld van de slechte toestand in Noord-Afrika tijdens de laatste tien jaren van Augustinus' leven. De jacht op slaven was een echte gesel geworden: bendes vielen burgers, vooral vrouwen en kinderen, aan die op eenzame plaatsen woonden, namen hen gevangen en verkochten hen dan aan slavenhandelaars uit het oosten. Het onheil bereikte een hoogtepunt toen in 429 Vandalen en Alanen onder Geiseric de straat van Gibraltar overstaken, Noord-Afrika binnenvielen, en oostwaarts langs de kust optrokken. De vernietiging van de Romeinse macht was begonnen.
Dood van Augustinus
In tegenstelling tot andere christelijke schrijvers, voelde Augustinus zich niet totaal hopeloos vanwege deze politieke catastrofe. Hij was er getuige van geweest hoe de sociale, geestelijke en intellectuele rol van het christendom in vele delen van de wereld gegroeid was. Hij weigerde te geloven dat het einde van het Romeinse Rijk ook het einde van het christendom betekende.
Een van zijn laatste woorden was een citaat van de neoplatonische filosoof, Plotinus: "Niet waarlijk groot is hij die het voor iets groots houdt dat hout en stenen uit elkaar vallen, en dat sterfelijke wezens sterven". Door zijn voorbeeld kan Augustinus ons de levenskunst in tijden van verval leren. Hij leefde in een tijd van revolutionaire omwentelingen: een oude wereld stortte in en een nieuwe daagde schuchter op. Europa zag zich gedwongen te breken met een gevestigd verleden en op zoek te gaan naar een nieuwe toekomst. Die toekomst hield meer in dan de politieke sfeer, want ook de hele beschaving en cultuur, denkwijze en levensstijl van een tijd stonden op het spel. Tijdens de belegering van Hippo door de Vandaalse troepen overleed Augustinus op 28 augustus 430. Hij overleed terwijl hij de zeven boetepsalmen bad, die hij had laten kopiëren en laten ophangen aan de muur van zijn kamer.