De heilige Rita is veruit de bekendste heilige van de Augustijnenorde. Ze leefde in de 15de eeuw. Haar bekendheid is vooral na haar heiligverklaring in 1900 wereldwijd geworden.
Rita werd, als enig kind van Antonio Lotti, geboren in Rocca Porena, in de omgeving van Cascia in 1377. Als meisje dacht zij erover om in het klooster te treden. Toen zij 14 jaar oud was, huwde zij echter op aandringen van haar ouders met een jongeman die weliswaar van goede wil maar roekeloos was. Toen hij in het 19de jaar van hun huwelijk werd vermoord, spaarde Rita niet alleen diens moordenaars maar gaf zij in haar gebed aan God te kennen, haar beide jongens liever te zien sterven dan dat zij wraak zouden zoeken voor de misdaad aan hun vader.
Kort na de dood van hun vader, stierven ook de beiden zonen die nauwelijks 20 jaar oud waren. Rita trachtte dan haar verlangen naar het klooster opnieuw te verwerkelijken. Na verschillende afwijzingen, werd zij opgenomen in het klooster van de zusters augustinessen van de heilige Magdalena in Cascia. Daar leidde zij 40 jaar lang in heiligheid een godgewijd leven. Ze was zo getroffen door de lijden van Christus dat zij God bad om de genade, deel te krijgen aan Christus’ lijden. Een doorn uit de kroon van Christus boorde zich in haar voorhoofd. Zij droeg deze pijnlijke open wonde 15 jaar lang tot aan haar dood. Zij stierf op 22 mei 1447. Twee dagen later werd ze op plechtige wijze bijgezet.
Op haar voorspraak gebeurden vele wonderen waardoor haar verering snel verspreidde. Tien jaar na haar dood werd haar ongeschonden bewaard lichaam in een kostbare sarcofaag gelegd. Het jaar 1457 is de datum van deze overbrenging en niet haar stervensjaar, zoals vroeger gedacht werd.
Het is typerend voor de heilige Rita dat zij alle levensstaten doorlopen heeft, en daarbij aan het lijden het hoofd wist te bieden door haar edelmoedige liefde en een waarachtige geest van versterving. Omdat zij tegen het geweld was dat de sociale conflicten in de streek van Cascia meebrachten, werd zij beschouwd als een vredestichtster en kreeg ze de titel ‘heilige van het onmogelijke’.
Johannes Gonzalez a Sancto Facundo, om hem met zijn volledige naam te noemen, werd geboren rond 1430 in Sagagún in het koninkrijk Leon. De naam Sahagún is afkomstig van de Benedictijnenabdij die als patroon de Heilige Facundus had, een Spaanse martelaar uit het vroege christendom. Johannes, de zoon van een vooraanstaande familie, kreeg zijn eerste vorming in deze Benedictijnenabdij. Als jongeman, en nog voordat hij priester was, wist zijn vader voor hem, uitsluitend om economische redenen, een kerkelijk beneficie te verkrijgen waaraan zielzorg verbonden was. Johannes wees het af omdat hij meende dat een dergelijke daad in strijd was met de dingen die van God zijn.
Op grond van zijn goede kwaliteiten kwam hij in dienst van de voortreffelijke bisschop van Burgos, Alfonsus van Carthago, die hem priester wijdde. Omdat het leven in de bisschoppelijk curie hem allerminst voldoening schonk, vroeg hij de bisschop om zijn theologische vorming te vervolledigen. Hij studeerde aan de universiteit van Salamanca en tegelijk legde hij zich toe op de prediking. Om zijn belofte gestand te doen die hij tijdens een ernstige ziekte had gedaan, trad hij in 1463 in bij de augustijnen. Hij werd tweemaal prior in het convent van Salamanca (1471-73 en 1477-79) waar hij de gemeenschapsdiscipline meer door zijn voorbeeld dan door zijn gestrengheid bevorderde.
Hij was nederig en oprecht, een onvermoeibare predikant. Door zijn ijver en moed slaagde hij er in een aantal bittere vetes tussen adellijke families bij te leggen. Hij stierf in 1479. In 1690 werd hij heilig verklaard. Hij is de patroon van de stad en het diocees Salamanca. Zijn stoffelijk overschot wordt er in de nieuwe kathedraal bewaard.
Clara werd geboren omstreeks het jaar1268 te Montefalco (Perugia) en heeft er haar hele leven gewoond. Toen zij zes jaar oud was, deed zij haar intrede in de kluis waarin haar zuster Johanna met enige metgezellinnen verbleef. In 1290 vroeg Johanna de bisschop van Spoleto om die kluis te verheffen tot een klooster. De bisschop gaf haar de Regel van Augustinus. Na de dood van haar zuster op 22 november 1291 werd Clara gekozen als abdis van het klooster. Zij bleef dit ambt vervullen totdat zij op 17 augustus 1308 stierf.
Clara’ s leven wordt gekenmerkt door een samengaan van ascese en warme liefde voor de armen. Hoewel zijzelf weinig vorming had gekregen, kwamen geleerde theologen, zoals de kardinalen Nicolo da Prato en Umbertino da Casale, haar om raad vragen. Haar gemeenschap had aan haar een uitmuntende voorgangster in volkomenheid en gemeenschappelijkheid. Christelijk leven bestaat niet in uiterlijke tekenen, maar in de gelijkvormigheid van hart, verstand en wil met Christus. Haar spiritualiteit is een opvallende synthese van augustijns en franciscaans geestelijk leven. Het belangrijkste kenmerk van haar spiritualiteit is een ‘eenheids’ beschouwing van het lijden van Jezus. Haar spreuk was: ‘Wanneer je het kruis van Christus zoekt, neem dan mijn hart. Daar zal je de lijdende heiland vinden.’ Deze woorden werden letterlijk opgevat.
Toen na haar dood, haar hart werd onderzocht vond men er de afdruk van het kruis van Christus in. Al was zij een mystica, zij verzette zich radicaal tegen een quiëtistische sekte met de naam ‘De volgers van de vrije geest’. Op haar sterfbed in 1308 was haar laatste oproep tot haar zusters: ‘Wees nederig, geduldig, en verenigd in liefde. Gedraag u zo dat God geëerd mag worden in u, en dat het werk dat Hij in u tot stand gebracht heeft niet verloren gaat in u’. Zij is heilig verklaard in 1881.
Monnica werd in 331 of 332 in Thagaste (Algerije) geboren als kind van een diep gelovig gezin van goede sociale standing. Haar kinderjaren bracht zij door onder de hoede van een strenge, maar vrome opvoedster, die al veel jaren dienst deed in de familie. Zij huwde Patricius. Hij was geen christen en een paar jaar ouder dan Monnica. Patricius was als Romeinse ambtenaar werkzaam in de stadsadministratie, waarschijnlijk als belastingontvanger maar echt rijk was hij niet.
Vanuit zuiver menselijk oogpunt gezien, moet Monnica een opvallend schrandere vrouw zijn geweest. De vrouwen in haar omgeving wisten dat Patricius een opvliegend temperament had, en zij verwonderden er zich over dat zij bij zijn jonge vrouw geen tekenen van mishandelingen zagen. Wanneer men haar vroeg hoe dit mogelijk was, antwoordde zij dat de verhouding met een echtgenoot een zaak van verstand was. Zij vertelde dat zij ervoor zorgde hem niet in de weg te lopen wanneer hij nijdig was. Haar houding op dit punt en haar aanpassingsvermogen tonen een grote zelfdiscipline. Monnica mocht de bekering van haar man beleven die op zijn sterfbed werd gedoopt.
Zij toonde hetzelfde biddend geduld in haar verhouding met haar dwalende zoon. Augustinus werd op 13 november 354 geboren toen Monnica 22 jaar oud was. Ze had nog twee kinderen, Navigius en een dochter (van wie de naam onbekend is). Augustinus trok wel in grote mate de aandacht en bekommernis van zijn moeder naar zich. Met bezorgdheid en trots volgde zij van nabij zijn studiegedrag en zijn vorderingen. Er ontstond echter ook een tijdelijke afstandelijkheid, toen Monnica weigerde om Augustinus, die manicheeër geworden was, in haar huis binnen te laten. Maar haar moederlijk hart bleef de dwaling van haar zoon, net zoals ook zijn concubinaat verdragen, zij het niet zonder voortdurende vermaningen en volhardend gebed.
Om hem nabij te blijven, verliet zijn haar Afrikaanse moederland en volgde hem naar Rome en Milaan. Haar gebeden werden uiteindelijk verhoord, toen Augustinus zich niet alleen liet dopen maar besloot zijn leven in dienst van God te stellen. Samen met haar zoon hadden zij in Ostia nog een zeer intense religieuze ervaring, een gezamenlijke extase. Hieruit blijkt hoe moeder een zoon elkaar geestelijk nabij waren. Voor Monnica was er niets meer te wensen, haar taak was volbracht. Ze stierf te Ostia op 55 jarige leeftijd op het moment dat Augustinus en zijn vrienden zich klaar maakten om naar Afrika terug te keren. In zijn Belijdenissen (Confessiones) geeft Augustinus een onvergetelijk beeld van zijn moeder.
Monnica werd in Ostia begraven. In 1162 werden enkele relikwieën van haar naar Arras in Frankrijk gebracht en van hieruit verspreidde zich haar verering over de Kerk. Andere relikwieën werden in 1430 naar onze ordeskerk San Agostino in Rome gebracht. De kerk en de orde viert het feest van de H. Monnica op 27 augustus.
Het leven van de heilige Augustinus (354-430) speelde zich af in een tijd van crisis en overgang. (zie: bibliografie onder Augustinus) Het Romeinse rijk kraakt in zijn voegen onder de aanstormende vreemde volkeren. Toen Augustinus op 28 augustus 430 stierf stonden de Vandalen voor de stadspoorten van Hippo. Sedert zijn aanstelling tot priester (391) en nog meer vanaf zijn bisschopswijding heeft hij zich met zijn volk vereenzelvigd. Hij zette zich onvermoeibaar in voor de zaak van God en in de dienst aan de Kerk. Het herstel van de eenheid in de kerk zag hij als een van de belangrijkste opgaven. Mede om deze eenheid dieper te verwerkelijken, richtte hij religieuze gemeenschappen op. Zij zouden het teken en bindmiddel van die eenheid zijn. Ook na zijn dood bleef de invloed van Augustinus fundamenteel voor de Westerse Kerk. Zijn vele diepzinnige geschriften werden de eeuwen door en tot op de dag van vandaag gelezen en bestudeerd. Zijn spiritualiteit wordt over de hele wereld, in de vele kloosters die zijn regel volgen, beleefd. Zijn lichaam rust de Augustijnenkerk van San Pietro in Ciel d’ Oro te Pavia.
Hij werd geboren rond 1245 in Castel Sant’ Angelo in Pontano (Macerata). Hij was van eenvoudige afkomst en trad op jeugdige leeftijd in de orde. Hij studeerde in het provinciale studiecentrum van de Marken in Ancona vanaf 1262 tot 1273. Hij kan worden beschreven als een bescheiden kloosterling en priester, vol christelijke liefde voor zijn medebroeders en de andere mensen; getrouw in het volbrengen van de verplichtingen van zijn religieuze professie. Hij bezocht geregeld zieken en armen en ondersteunde hen met grote zorg. Hij schaamde er zich niet voor om voor zijn communiteit te bedelen. Zijn preken waren bijzonder doeltreffend en men was zeer gesteld op zijn geestelijke leiding.
Gedurende de bijna dertig laatste jaren van zijn leven verbleef hij in Tolentino, waar hij op 10 september 1305 overleed. Zijn lichaam rust in de augustijnenkerk te Tolentino. Deze basilica bezit een kapel die als Cappelone bekend staat. Ze was oorspronkelijk aan Augustinus gewijd. Maar ze werd het middelpunt van de verering van de Heilige Nicolaas. Ze is met indrukwekkende fresco’s beschilderd die scènes uit het leven van de heilige, gebeurtenissen uit het leven van Christus en in de koepel de kerkvaders voorstellen. In het jaar 1446 werd Nicolaas door paus Eugenius IV opgenomen onder het getal van de heiligen.
Alphonsus werd geboren in Oropesa (Toledo) op 17 oktober van het jaar 1500. Door zijn ouders voor studie naar de universiteit van Salamanca gezonden, trad hij aldaar samen met zijn broer Franciscus in het noviciaat bij de augustijnen. Evenals zijn overste, de heilige Thomas van Villanova, beschouwde hij zijn intrede in de orde steeds als een van de grootste genaden die hij in zijn leven van God had ontvangen. Hij legde zich vooral toe op preken en schrijven. Als een ijverig vereerder van de maagd Maria ging hij er altijd vanuit dat hij schreef in opdracht van haar. Ook toen hij tot koninklijk predikant aan het hof van Spanje werd benoemd, bleef hij toch bij voorkeur preken voor eenvoudige mensen, voor noodlijdenden in ziekenhuizen en gevangenissen en voor kloosterlingen.
Hij koesterde het vurige verlangen om naar de missie in Mexico te gaan, maar zijn zwakke gezondheid hield hem daarvan terug. Broederlijkheid, evangelische eenvoud en beheerstheid in de omgang met zijn medebroeders typeerden zijn levensstijl. Hij was een echte asceet en een vermaard mysticus. Hij overleed in Madrid op 19 september 1591, nog steeds vol verlangen om zich in navolging van Christus voor de zielen in te zetten. Zijn stoffelijk overschot wordt bewaard in de kerk van de augustijnen in Valladolid.
In het jaar 1882 werd hij door paus Leo XIII zaligverklaard. Op 19 mei 2002 werd hij door paus Johannes Paulus II heilig verklaard.
Juist toen de verwachtingen voor een voorspoedige toekomst in de Japanse missies hoog gespannen waren, werd de toestand heel slecht door de komst van Engelsen en Nederlanders die de keizer ervan overtuigden dat hij geen Spaanse missionarissen nodig had om handelsrelaties te onderhouden met de landen van Europa. Zo vaardigde de keizer in 1614 een decreet van uitwijzing van alle missionarissen uit en beval de vernietiging van hun kerken. In 1617 werd de Augustijn Fernando de Ayala omgebracht met het zwaard, enige maanden later gevolgd door een Japanse christen, Andreas Yoshida uit Nagasaki. De Augustijn Pedro de Ziga viel in de handen van de Nederlanders en Engelsen die hem overleverden aan de vervolgers. Hij werd in 1622 levend verbrand samen met kapitein Joaqun Hiroyama die hem op zijn schip toegelaten had. Bartolomé Gutiérrez had sinds 1618 weten te ontsnappen aan de vervolgers door overdag te verblijven in een grot en 's nachts bij zijn gelovigen. In 1629 werd hij samen met zijn catechist, Johannes Shozaburo, gevangen genomen en omgebracht op de brandstapel in 1632. In 1633 werd de Portugese augustijn, Francisco Correa, vermoord in Nagasaki. De eerste inlandse Augustijnen, Thomas Jihioye en Miguel de San José, konden zich gemakkelijker verbergen dan hun buitenlandse medebroeders. Niettemin vonden ook zij de dood in 1637. Volgens sommige bronnen zijn er meer dan zes honderd augustijnse tertiarissen als martelaar gevallen. Een van hen, een meisje van slechts drieëntwintig jaar, Magdalena van Nagasaki, is in 1987 heilig verklaard.
Tussen 1535 en 1692 werden enkele honderden Engelse katholieken ter dood gebracht. Een veertigtal van hen, onder wie John Stone, werd heilig verklaard in 1970. John was een lid van de Engelse provincie van de augustijnen. Hij begon waarschijnlijk in Canterbury aan zijn religieus leven. Daar had de orde een stichting sinds 1318. De Dominicaan Ingworth, de bisschop van Dover en handlanger van Cromwell, overhandigde in 1538 aan de prior van de Augustijnen en zijn gemeenschap in Canterbury een document van afzwering van het geloof en een brief van onderwerping. John Stone weigerde echter de koning als hoofd van de kerk te erkennen. Ingworth zonderde John af van de rest van de gemeenschap in de hoop hem te overtuigen om te tekenen. John bleef bij zijn besluit. Cromwell sloot hem een jaar op in de gevangenis. In 1539 werd John in Canterbury terechtgesteld: eerst werd hij opgehangen, dan sneed de beul zijn hart uit zijn lichaam, zijn hoofd en ledematen werden afgehakt en gekookt in olie; later werden ze tentoongesteld bij de stadspoorten als een waarschuwing voor anderen. In hetzelfde jaar 1539 hield de orde op te bestaan in Engeland; niet één huis bleef er over. John Stone werd heilig verklaard door paus Paulus VI op 25 oktober 1970. Hij is de patroonheilige van de Engels- Schotse provincie.
Thomas werd in 1486 geboren in Fuenllana in Castillië (Spanje). Villanueva de Los Infantes, de plaats waar hij opgroeide, behield hij als tweede naam. Zijn ouders konden hem laten studeren aan de beroemde universiteit van Alcalá de Henares, hoewel zijn niet zo bemiddeld waren. Thomas, 16 jaar oud, was zo’n uitstekend student dat men hem, toen hij de academische graad van magister artium verkregen had, meteen een leerstoel aanbood. Hij was professor aan de Alacalá universiteit van 1513 tot 1516. Hij trad toe tot de augustijnenorde in 1516 en werd in 1518 priester gewijd. Hij was prior in de kloosters van Salamanca, Burgos en Valladolid. Daarna werd hij provinciaal van Andalusië (1527- 1530) en van Castillië (1534 - 1537). Tijdens dit ambt zond hij medebroeders naar de Nieuwe Wereld waar zij de orde oprichtten in Mexico.
Karel V beluisterde graag zijn preken en vroeg hem dikwijls om raad. Hij benoemde hem tot aartsbisschop van Granada maar Thomas verzaakte eraan. In 1544 werd hij, door gehoorzaamheid gedwongen, het bisdom Valencia op zich te nemen. Het was een rijk maar verwaarloosd bisdom dat meer dan 100 jaar geen residerend bisschop meer had gekend. Waarschijnlijk was de jammerlijke toestand van het bisdom de oorzaak dat hij niet op het concilie van Trente was. Maar de meeste bisschoppen van Castillië kwamen bij hem te rade voor zij naar het concilie trokken.
Thomas zetten zich met al zijn krachten in voor het geestelijk en materieel welzijn van zijn volk. Hij preekte, gaf onderricht, leerde en vermaande in persoonlijke gesprekken en in het openbaar als dat nodig was. Door zijn onderricht en prediking had hij een grote invloed op de vooruitgang van de studie en de spiritualiteit binnen de orde. Hij was ook een promotor van de Devotio moderna in Spanje. Als een tijdgenoot van Luther, beschuldigde hij in zijn preken heel scherp de clerus en de monniken van moreel verval en ontrouw aan het evangelie.
De rijke inkomsten van bisdom, besteedde hij in grote mate om de armen te helpen. Zijn bezorgdheid voor de kleinen, de zieken, de jongeren in gevaar en de armen in nood kenmerkten zijn apostolaat, zodat de mensen hem ‘de vader van de armen’ noemden. In dit verband herhaalde hij de woorden van Augustinus: ‘De overvloedige goederen van de rijken behoren rechtens toe aan de armen. Jezus is het die onze gaven ontvangt in de armen’. Vele preken en geschriften droegen bij tot de geestelijke literatuur van Spanje. Hij stierf op 8 september 1555 en zijn lichaam werd bijgezet in de kathedraal van Valencia. In 1658 werd hij heilig verklaard.
3 januari: H. Fulgentius van Ruspe
23 januari: Z. Josefa Maria van Benigánim
3 februari: Z. Stefanus Bellesini
13 februari: Z. Christina van Spoleto
16 februari: Z. Simon van Cascia
23 april: De Bekering van de H. Augustinus
26 april: O.L.Vrouw van Goede Raad
16 mei: H.H. Alipius en Possidius
18 mei: Z. Wilhelmus van Toulouse
19 mei: Z. Clemens van Osimo en
Z. Augustinus (Novellus) van Tarano
17 juli: Z. Magdalena Albrici
12 augustus: Z. Johannes van Rieti
19 augustus: Z. Ezechiel Moreno
26 augustus: H.H. Liberatus, Bonifatius en gezellen
4 september: O.L.Vrouw van Troost
16 oktober: H. Wilhelmus (kluizenaar van Malavalle) en Z. Johannes Bonus
20 oktober: H. Magdelena van Nagasaki
21 oktober: Z. Gundisalvus van Lagos
28 november: Z. Gratia van Kotor
29 november: Z. Fredericus van Regensburg
12 december: Z. Jacobus van Viterbo